Waarschijnlijk onder het mom “je kan het maar beter op tijd geregeld hebben” verscheen Johan van den Burgh op 29 april 1709 bij notaris Daal in Gorinchem. In zijn kielzog verschenen ook de koopman Joost Hooijkaas en de stadstimmerman Arien Pietersz van Gestel. De twee laatste mannen waren al enigszins op leeftijd maar hadden alles nog wel op een rijtje staan. Joost was achtenzestig en Arien was zestig jaar. Op verzoek van Johan van den Burgh waren zij bereid om een verklaring af te leggen over het feit dat zij Margrita van Heusden, weduwe van Gerrit Vuijst (ook voorkomend als Fuijs(t)), gekend hadden. Margrita was de dochter van de al lang overleden Gerrit van Heusden en Margrita Romme. Johan was een volle neef van Margrita want hun moeders waren zussen. De twee getuigen verklaarden ook dat Margrita enkele jaren eerder naar Suriname is vertrokken en volgens Johan leeft zij daar nog steeds. Uit de verklaring blijkt dat er dus nog contact is tussen neef en nicht want Johan is op de hoogte van het overlijden van Gerrit Vuijst in juli 1707 in Suriname. Zo te zien had hij deze verklaring ook al eerder op willen laten maken want de datum boven de akte is veranderd van januari in april. Als de handtekeningen onder de verklaring gezet zijn en de inkt gedroogd is, begint Daal aan de tweede verklaring die deze dag afgelegd wordt.
Daarvoor verschijnen Johan Oldenseel, als weduwnaar van Catharina van den Burgh en Jan Huijgen van Nouland, als man van Engelina van den Burgh en ook samen als voogden over Grietje van den Burgh.[1] Catharina, Engelina en Grietje zijn de zussen van Johan. Zij overleggen een verklaring dat zij, als Margrita overlijdt in Suriname, als haar erfgenamen, hun broer en zwager Johan van den Burgh machtigen om naar Suriname te gaan en de boedel en goederen onder zich te nemen en te schiften en te scheiden. Hij mag alles verkopen en eerlijk verdelen. Ze zullen nog ruim een decennium moeten wachten voor het zo ver is en het is de vraag of ze de erfenis zelf zullen ontvangen of dat een volgende generatie aan bod is.[2]
Over het leven van Margrita is niets terug te vinden in Gorinchem. Dat zou verklaard kunnen worden doordat uit de periode van haar geboorte alleen de doopboeken van de hervormde kerk bewaard zijn gebleven. Van andere geloofsgemeenschappen zoals remonstranten, katholieken, de Waalse- en Engelse kerk en Joden is weinig tot niets bewaard gebleven uit die tijd. Door de verklaring van haar neef Johan zijn de namen van haar ouders bekend. Zij hebben evenmin veel sporen nagelaten. Haar moeder Margrita Romme is overleden voor 26 augustus 1673 want dan gaat haar vader Gerrit Jansz van Heusden in ondertrouw met Adriaantje Cornelisdr van Drongelen. Margrita moet dus minimaal een jaar daar voor geboren zijn. Uit de akten die bij notaris Daal werden opgemaakt kan een goede lezer nog meer belangrijke informatie halen. Margrita heeft in 1709 geen kinderen of kleinkinderen in leven. Anders zou haar erfenis naar hen gaan. Ook heeft ze geen broers of zusters en als ze die wel heeft gehad, zijn zij overleden zonder kinderen of kleinkinderen na te laten. Want zij zouden eerder recht hebben gehad op haar erfenis.[3]
Het archief van de Sociëteit van Suriname, op dat moment de beheerder van Suriname, is een bedrijfsarchief en biedt daardoor nauwelijks informatie op over privéaangelegenheden van de Europese bewoners van Suriname. Noodzaak om de daar levende vrouwen en kinderen te benoemen is er alleen maar als er “iets” aan de hand is met de plantage. Eigenaren van plantages komen vooral voor bij de verantwoording voor de producten die op transport gaan naar Nederland en bij de belastinginning. Gelukkig houden ook daar de diverse kerkgenootschappen de registers bij van dopen, trouwen, overlijden en van scheidingen van tafel en bed. Daarin vinden we het huwelijk van Margrita met de in Delft geboren Gerrit Vuijst terug op 7 februari 1700. Gerrit is weduwnaar van Judina van Loo en woont aan de bovendivisie van de Commewijne. Margrita blijkt weduwe van Jacob Denijs te zijn en woont in Paramaribo. In het bijzijn van veel getuigen worden zij in het woonhuis van Margrita getrouwd door dominee Nucella. Margrita is geen “jonge blom” meer. Ze is dan 39 jaar.
Het blijft de vraag hoe Margrita in Suriname terecht gekomen is. Doorgaans komen vrouwen alleen als echtgenote mee en dat zou inhouden dat Margrita al in Nederland getrouwd zou zijn. Een huwelijksakte tussen Margrita en Jacob de Nijs is niet terug te vinden maar In Amsterdam speelt zich iets onverwachts af. Op 3 januari 1688 verschijnen Dirck Gerritse Vos van Amsterdam, een varensman van 29 jaar oud, en zijn aanstaande bruid samen met Dircks moeder Teuntje Daniels bij de ambtenaren van Amsterdam om in ondertrouw te gaan. Margrietje Gerrits van Heusden, oud 27 jaar van de Haarlemmerdijk is de gelukkige. Haar ouders zijn al overleden en daarom treedt Giertie Cornelis op als haar getuige. Ze verklaren vrije personen te zijn en dat er geen wettige verhinderingen bestaan om te trouwen. Toch gaat het feest niet door. De bruid blijkt nog een man in leven te hebben die in Oost-Indië zit en Jacob de Nijs heet. De commissarissen van huwelijkse zaken zetten een dikke streep door de akte.
De helft van het archief van de Sociëteit van Suriname (SvS) en de West Indische Compagnie (WIC) is in de 19de eeuw ten prooi gevallen aan een grote zolderbrand. We zullen dus nooit weten wanneer Margrita in Suriname is aangekomen maar de eerste keer dat haar naam terug gevonden is, staat voor nu op 1690.
Jacob de Nijs is in de archieven van de Verenigde Oost Indische Compagnie (VOC) niet bekend. De archieven van de SvS leveren wel informatie op. Jacob Denijs, ook geschreven als “de Nijs” komt voor de eerste keer voor in de archieven van Suriname op 26 februari 1688 als hij een Surinaamse oxhoofd suiker, goed voor 688 pond, verstuurt naar Nederland. Opvallend is dat er ook vanaf die tijd een Hendrick en Cornelis de Nijs in Suriname aanwezig zijn. Van de laatste twee is zeker dat zij broers zijn maar of Jacob ook bij hen hoort, blijft ongewis. Margrita wordt voor het eerst in 1690 genoemd als ook zij suiker aanbiedt voor transport naar Nederland. Ze zitten dus in de suiker maar de naam van de plantage blijkt nergens uit. Het echtpaar biedt jaarlijks een groeiend aantal ponden suiker voor transport aan. Nadat in 1691 nog 28.000 pond suiker verzonden wordt gaat het snel bergafwaarts.
In december 1691 slaat Jacob er flink op los. Slachtoffer Jacob Ridderbusch is in zijn aangezicht zo deerlijk “getrakteerd en aangetast” dat hij zich een tijdje niet heeft kunnen vertonen. Of dat nog niet genoeg is, heeft Jacob hem tot twee keer toe in het openbaar uitgescholden voor leugenaar en “jongen”. Ridderbusch spant met succes een proces aan tegen Jacob de Nijs, die een boete moet betalen van 6.000 pond suiker en te horen krijgt dat zulke daden niet getolereerd worden. De boete is een aanslag op de inkomsten.[4] Op 1 april 1692 is hij weer in Paramaribo om 13.440 pond suiker te verschepen met de “Keijser Alexander de Grote”. Het is meteen voor het laatst dat zijn naam voorkomt in Suriname. Uit een schrijven van de gouverneur in juli 1692 blijkt dat een ernstige besmettelijke ziekte een spoor van doden achter zich heeft gelaten in Suriname. ”De colonie door dit voorval so van inwoonders als soldaten seer verswackt” Mogelijk is dit ook de doodsoorzaak van Jacob de Nijs. In augustus 1692 staat het woord zaliger achter zijn naam.[5] Margrita blijft in Suriname en neemt de leiding van de plantage op zich.
De eerste tien jaar hoeft niet voldaan te worden aan het hoofdgeld. Dit is een belastingvorm die, zo zijn naam al aangeeft, per aanwezig hoofd op een plantage geheven wordt en waaraan af te leiden is hoeveel slaven er werkzaam zijn. Margrita betaalt vanaf 1696 hoofdgeld. Ze betaalde voor 1 blanke en twee slaven. Met honderdvijftig pond suiker behoort zij tot de laagste belastingbetalers. Volgens de geldende verordeningen moet iedere plantagehouder minstens twee slaven hebben. Daar voldoet ze aan maar met maar twee slaven is een plantage niet goed draaiende te houden. Na een paar jaar krabbelt ze weer op. De productie van de suiker gaat weer omhoog maar blijft ver achter bij de cijfers uit de jaren dat Jacob de Nijs nog leefde. Rond 1698 heeft ze inmiddels weer 4 slaven. Nog een teken dat ze “in de lift zit”. De productie van suiker ligt in 1699 weer rond de 15.000 pond.
Het leven in Suriname moet voor een alleenstaande vrouw moeilijk zijn. De maatschappij is ruw, de voorzieningen minimaal. Het leven is onzeker vanwege de georganiseerde overvallen op de plantages door marrons en inlandse bewoners en de vele tropische ziekten. Ze woont daarom in Paramaribo. Ondertussen is ook het gezin van de nieuwe gouverneur-generaal Paulus van der Veen vanuit Gorinchem aangekomen en heeft zich in Paramaribo gevestigd. Margrita treedt diverse keren op als doopgetuige waaruit blijkt dat ze niet geïsoleerd leeft. Toch kiest ze ervoor om weer in het huwelijk te treden.
Op 21 januari 1700 gaat Margrita in ondertrouw en op 7 februari trouwt ze met de weduwnaar Gerrit Vuijst uit Delft. [6] Het is haar tweede en zijn (minimaal) derde huwelijk. Hij brengt ook zijn zoontje Bartholomeus en dochtertje Aeltje met zich mee. Gerrit heeft zelf ook plantages in bezit, in huur en als zakenwaarnemer in beheer. Waarschijnlijk zijn er huwelijkse voorwaarden gemaakt want Margrita blijft betrokken bij haar eigen plantage. Omdat het gewoonte wordt de plantages een naam te geven doet Margrita dat ook. Zij noemt haar plantage Gorcum. Ze raken samen in 1702 betrokken bij een groot proces dat Paulus van der Veen voert tegen twee personeelsleden van de WIC die verantwoordelijk waren voor de verdeling en de verkoop van slaven. Nadat Paul merkt dat deze mannen een eigen handeltje opgezet hebben door aan boord achtergehouden slaven via hun eigen achterdeur alsnog voor veel geld te verkopen, zijn de rapen gaar. Gerrit en Margrita kopen via de formele weg zes slaven maar kopen er ook nog zes bij via de achterdeurmethode. Ze worden samen verhoord maar Margrita houdt vol nergens van te weten. Gerrit neemt de schuld op zich. Uiteindelijk hebben ze omgerekend tachtig gulden aan steekpenningen betaald. De twee WIC-medewerkers worden met pek en veren bedekt terug gezonden naar Nederland. De plantage-eigenaren mogen de extra slaven houden en zijn vaak al gestraft door het exorbitante bedrag dat ze voor hen moesten betalen. Doordat de WIC zijn verplichtingen niet na komt om voldoende slaven aan te voeren zijn veel plantage-eigenaren door personeelsgebrek in grote problemen gekomen. Zonder slaven geen suiker, zonder suiker geen slaven.
Het huwelijksgeluk duurt niet lang. In het eerste halfjaar van 1707 overlijdt Gerrit Vuijst. Omdat het leven in Suriname zo mogelijk nog onzekerder is dan in Holland hebben ook Gerrit en Margrita testamenten op laten maken. Gerrit heeft vast laten leggen dat zijn erfenis gelijk verdeeld moet worden tussen Margrita en zijn twee kinderen onder die voorwaarden dat als zijn kinderen komen te overlijden hun deel van de plantage Gorcum terug moet vallen aan Margrita. Bovendien bepaalt hij dat zijn kinderen bij Margrita blijven wonen en zij voor hen moet blijven zorgen tot zij trouwen of meerderjarig zijn. Bartholomeus blijft inderdaad bij Margrita wonen maar Aeltje is al voor haar vader overleden. Margrita bepaalde in haar testament dat haar broer, indien hij nog leeft, een legaat krijgt van tweeduizend gulden en Gerrit haar enige erfgenaam zal zijn.[7]
Het overlijdensbericht bereikt ook Gorinchem en Johan van den Burgh, de neef van Margrita. Hij vertrekt eind 1707 naar Suriname. Als hij in 1709 weer terug komt in Gorinchem doet hij dat waarschijnlijk in de overtuiging dat, na het overlijden van Margrita, hij samen met zijn zussen de plantage erft en laat de verklaringen opmaken waarmee dit verhaal begint. De plantage Gorcum zal ongetwijfeld floreren. Over de periode waarin Gerrit de leiding had over hun gezamenlijk bezit zijn geen aparte cijfers bekend van de omzet en van het aantal slaven op de plantage Gorcum.
In Suriname gelden de zelfde wetten en regels als in Nederland. Een weduwe heeft zelf handelingsbevoegdheid en kan zelfstandig handelen zonder tussenkomst van een mannelijke voogd. Toch zie je dat regelmatig verstandshuwelijken plaats vinden tussen weduwes met een eigen bedrijf en een, vaak veel jongere, knecht. Ook Margrita lijkt een dergelijke stap te zetten als zij in september 1712 hertrouwt met de bijna 30 jaar jongere Cornelis van Soesdijk uit Nederhorst den Berg.[8] Zelf verdwijnt ze naar de achtergrond. Cornelis neemt de leiding over de plantage en dat lijkt hij met maar matig succes te doen. Voor een deel zal dat te wijten zijn aan de inval onder leiding van de Franse kaper Jacques Cassard in november 1712. Zij brachten aanzienlijke schade toe aan de plantages en eisten een grote som geld voor hun vertrek. Veel slaven zagen kans om tijdens de verwarring te ontsnappen. In oktober 1714 leveren Margrita en Cornelis besloten testamenten bij de regeerders van Suriname. [9] Margrita is dan ziek. In oktober 1716 en op 9 januari 1717 deponeert Margrita, dan wonende op de plantage Gorcum, ook weer besloten testamenten. De notaris noteert beide keren dat zij ziek in bed ligt maar haar verstand nog goed gebruikt.
Op 27 maart 1717 deponeert ook Cornelis een besloten testament. Hij is dan weduwnaar. Dit testament werd in december 1722 in Suriname geopend, nadat bekend geworden was dat Cornelis op 31 januari 1722 in Nederhorst den Berg was overleden. Hij blijkt het testament waarin hij verklaard weduwnaar te zijn al in maart 1716 geschreven te hebben. Wanneer Margrita exact overleden is, is niet meer te achterhalen. Ook haar testament is niet terug gevonden. Het moet in ieder geval tussen 9 januari en 27 maart 1717 voorgevallen zijn. Het lijkt waarschijnlijk dat Cornelis alleen met een degelijk huwelijk akkoord is gegaan als hij het vooruitzicht had dat hij haar enige erfgenaam zou zijn.
Cornelis woont na de dood van Margrita met zijn zusje Dorothea op de plantage. Hij raakt verwikkeld in een langdurige ruzie en proces met de eigenaresse van de naastgelegen plantage Vreeland, nadat hij een deel van haar grond onrechtmatig aan zijn eigen bedrijf heeft toegevoegd. Ook raakt hij in de problemen door uitgifte van niet gedekte wisselbrieven die hij heeft uitgeven voor de aankoop van slaven. Zijn vader Johan van Soesdijk, een welgestelde grootgrondbezitter, moet er aan te pas komen om zijn schuld van achttienhonderdvijfentachtig gulden te voldoen. Ondanks diens belofte betaalde hij de schuld niet. Mogelijk besluit Cornelis zelf naar Nederland te reizen om dit probleem op te lossen maar is hij door de dood overvallen op 31 januari 1722 .
Zijn ouders leggen in een schepenakte vast dat ze hem wel op hun kosten begraven maar zich niet als zijn erfgenamen te willen gedragen zonder dat zij inzage hebben in zijn nalatenschap. Suriname wordt een inventaris opgemaakt van de plantage die helaas zodanig is aangetast dat hij onleesbaar is. De afhandeling van de erfenis is een langdurig proces. De vader van Cornelis stelt Arnoldus Voltelen, wiens vader ook een Gorinchemmer van geboorte was, aan om zijn zaken te regelen in Suriname.
Als het voor de erfgenamen een gunstige afloop heeft gekregen dan hebben zijn broers en zijn zusje Dorothea ieder vijfhonderd gulden gekregen en zijn 4 andere zusjes ieder duizend gulden en alle sieraden van Margrita. Zijn drie halfzusjes worden uitgesloten. Zijn vader en moeder erven de plantage Gorcum, het huis en zijn huisslaven, de neger Bart, de “indianin” Janna met haar kind, negerinnen Flora, Trudy en kind en Dora met kinderen en de indiaanse Phylis behoren niet tot de plantage. De plantage en slaven mogen niet anders verkocht worden dan in opdracht van zijn ouders. Zusje Dorothea moet op het eerste schip naar Nederland gezet worden. Zijn broer Hendrik krijgt als legaat zijn gouden tandenstoker met zijn naam erop, zijn zilveren degen en cachet en al zijn kleding.[10]
Ook Johan van den Burgh reist weer naar Suriname om de familiebelangen te vertegenwoordigen. De plantage zal niet in hun handen komen maar een paar kleinere legaten worden wel uitgekeerd. Johan van den Burgh overleed in 1726 in Paramaribo.[11] Plantage Gorcum zou opgaan in plantage Laarwijk. En Dorothea? Die was al voor het testament van Cornelis werd geopend, getrouwd in Suriname met Andreas Ridderbag [12].
Datum |
Gewicht in ponden suiker |
Nationaal Archief Bron |
1688-02-26 |
688 |
SVS 217 423 |
1688-05-24 |
5.084 |
SVS 218 135 |
1689-01-19 |
4.822 |
SVS 219-196 |
1689-05-02 |
6.050 |
SVS 219 422 |
1690-08-19 |
9.850 |
SVS 220 411 |
1690-09-02 |
1.920 |
SVS 220 418 |
1691-06-12 |
8.400 |
SVS 221 130 |
1691-06-12 |
14.480 |
SVS 221 134 |
1691-10-08 |
3.200 |
SVS 221 207 |
1691-10-08 |
1.920 |
SVS 221 210 |
1692-08-00 |
6.120 |
SVS 221 402 |
1692-04-01 |
13.440 |
SVS 221 300 |
1692-08-00 |
6.120 |
SVS 221 402 |
1692-08-00 |
14.720 |
SVS 221 406 |
|
|
|
1695-01-16 |
5.200 |
SVS 223 302 |
1695-00-00 |
6.400 |
SVS 223 377 |
1696-04-14 |
400 |
SVS 224 129 |
1697-03-25 |
2.400 |
SVS 226 067 |
1697-09-18 |
4.200 |
SVS 225 036 |
1698-07-24 |
6.200 |
SVS 226 156 |
1698-07-27 |
8.600 |
SVS 226 269 |
1699-03-15 |
9.600 |
SVS 226 565 |
1699-06-00 |
4.800 |
SVS 227 202 |
[1] Johan Oldenseel treedt ook op als voogd over zijn kinderen. Johanna Catharina Oldenzeel werd gedoopt 12 oktober 1696 in Gorinchem en zou trouwen met Nicolaas Wilhelmus Blom van Kleef in Dalem 2 juni 1696
[2] RAG ONA 4114
[3] Waarschijnlijk is haar vader identiek aan de Gerard Jansen van Heusden, beenhakker “burger van Gorcum, comp als vader en voogd van Jan Gerarts van Heusden zijn zoon voor soldaat gevaren naar O.I. machtigde zijn vrouw Adriaentjes Cornelis om 2 maanden gage te halen in Amsterdam” RAG ONA 3998 28-11-1681
[4] 1 pond suiker brengt fl 0,05 op. Zijn boete is omgerekend 300 gulden. Op dat moment een jaarsalaris in Nederland.
[5] NA 1.05.03.221-0386
[6] Gerrit Fuijs was afkomstig van Delft. Daar kon maar één Gerrit Vuijs getraceerd worden die min of meer in aanmerking komt. Deze Gerrit werd gedoopt op 10 juni 1646 en zou tweemaal trouwen in Delft. Bij zijn laatste huwelijk staat vermeld dat hij in Amsterdam woonde. Gerrit Fuijs in Suriname was al eerder gehuwd geweest met Susanna Reijniers, dochter van de planter Bartholomeus Reijniers en met wie hij een dochter Aeltje en op 1 januari 1693 een zoon Bartholomeus kreeg.
[7] NA 1.05.11.14 672 scan 129 ev
[8] Cornelis van Soesdijk gedoopt Nederhorst den Berg 29-7-1690, overleden 31-1-1722 Nederhorst den Berg, zoon van Johan van Soesdijk, drossaard van Vreeland, schout van Nederhorst den Berg en Nigtevecht en Henriëtte van Roijen uit Groningen. Zie voor verdere informatie Archief Gooi en Vechtstreek SAGV 155.7 invnr. 3362, diverse akten en “De buitenplaats “Stilhorn” in Nederhorst den Berg door Els N.G. van Damme in Werinon, oktober 1998.
[9] NA 1.05.11.14.673 diverse akten
[10] NA 1.05.14.5 378
[11] RAG ONA 4186 26.8.1726
[12] DTB Suriname Andreas Ridderbag en Dorothea van Soesdijk jd van Nederhorst den Berg gaan in ondertrouw 27.6.1722 en trouwen 12 juli 1722. Dorothea was de dochter van Johan van Soesdijk en Henriëtte van Roijen en gedoopt 6-9-1696 . Andreas Ridderbag overleed in Suriname 12 december 1723.
Copyright, Valentine Wikaart - Derkzen
14 juli 2024