Al sinds de zestiende eeuw kende men in de Lage Landen het beroep van ziekentrooster. Mannen met een kerkelijke achtergrond bezochten zieken om hen te ondersteunen en te bemoedigen, mee te bidden en voor te lezen uit de bijbel. Kortom: een hulpje voor de predikanten, in dienst van de stad, maar die zijn examen wel voor de kerkenraad af moest leggen. Een soort vroege ambtenaar vanuit de gedachte dat er nog maar weinig predikanten waren en een ieder bijstand nodig had op het moment dat zijn of haar laatste uren aangebroken waren. Ook voor zeevarenden was kerkelijke zorg in die tijd vanzelfsprekend. Scheepsofficieren moesten als een goed huisvader voor hun personeel zorgen en gingen zo nodig dus ook voor in gebed, het bijbellezen of het voorlezen van een preek. Voor geestelijke zorg was men niet afhankelijk van een predikant.
Naarmate de Verenigde Oostindische Compagnie zijn definitieve vorm kreeg en het ook duidelijk werd dat het voor de belangen van de VOC nodig bleek om handelsposten te stichten en te bemensen, ontstond ook de noodzaak om geestelijke zorg op deze handelsposten in te vullen. Daar waren bewindhebbers en Kerk het over eens. Predikanten om uit te zenden waren niet zo maar voorradig en daarom werden kerklidmaten vanaf de kansels opgeroepen zich beschikbaar te stellen. Op kleinere schepen was een ziekentrooster nodig en op de grote schepen met de belangrijkste officieren aan boord zou het wenselijk zijn als er een predikant mee ging. Dit werd zo vastgelegd, maar het duurde nog tot 1625 voor de VOC aan de Kerk kon laten weten dat inmiddels op vrijwel ieder uitvarend schip een ziekentrooster aan boord was. Na het stichten van Batavia en de kerk daar werden de ziekentroosters nog wel door de Nederlandse classes geselecteerd en uitgezonden, maar waren zij verantwoording schuldig aan de kerkenraad van Batavia. Deze kerkenraad besloot ook waar de ziekentroosters en de predikanten naar toegezonden werden.
De VOC had de teugels strak in handen en ook voor de ziekentroosters en de predikanten werden strakke kaders geschetst waarbinnen zij zich moesten bewegen. Hun taak was te allen tijde de instandhouding van de ware religie en een godsvruchtig voorbeeld te zijn voor het scheepsvolk. Met andere woorden: iedereen moest zijn geloof in God in voor- en tegenspoed behouden. Zij moesten zich richten op de gehele scheepsbemanning. Op vastgestelde tijden, elke morgen en avond en steeds voor en na het eten, moest er gebeden worden en bij gelegenheid moesten ze psalmen voorzingen en voorlezen uit de bijbel of andere daartoe meegegeven boeken. Voor bijzondere omstandigheden was er een boekje met gebeden die op zulke momenten uitgesproken konden worden zoals bij storm, windstilte of het bereiken van een bepaald punt in de reis. Een speciale nadruk werd erop gelegd dat hij de zonde tegen het derde gebod moest tegengaan. Het vloeken, zweren en gokken moest per sé bestreden worden. De ziekentrooster mocht zich aan boord verder helemaal nergens mee bemoeien.
De positie van de ziekentrooster bij de VOC werd vastgelegd in een instructie, net zo als zijn arbeidstijden en –voorwaarden. Geen enkele compagniedienaar mocht zich tegenover de ziekentrooster minachtend uitlaten of minachting veroorzaken. Als er al een berisping van een ziekentrooster noodzakelijk was, dan moest dit achter gesloten deuren plaatsvinden en alleen maar door een officier. Andersom mochten ziekentroosters op hun beurt de officieren, kooplieden en gezagvoerders niet in het openbaar berispen. Minachting moest uitgesloten worden. In rangorde stonden ze aan boord onder de onderkoopman en boven de sergeant van het krijgsvolk. Hun salariëring was daar ook op gestoeld en men werd dan ook redelijk goed betaald. Hun uitzending was voor vijf jaar met een eventuele verlenging. In maar weinig gevallen werd positief gesproken over de ziekentroosters in zijn algemeen. De ruwe zeebonken zaten doorgaan niet op deze “heilige boontjes” en hun berispingen te wachten. Bovendien moesten zij het zware werk doen en hadden de ziekentroosters geen andere taak aan boord dan op hun zielenheil te passen en werden lui gevonden. Daar werden ze dan ook nog eens dik voor betaald. Te dik. Erg geliefd waren ze niet, tot op het moment dat iemand werkelijk in doodsnood was.
In een ziekentroosterskist zaten naast de bijbel, een psalmboek en schrijfgerei ook de boekwerken Sermonum Decades (het huysboek Bullingeri) en de Catechismus van Ursinus. Je kunt niet zeggen dat er progressie zat in de salarisontwikkeling bij de VOC. Aan het begin van de achttiende eeuw kreeg men fl 30,00 per maand. Na 1714 zou dit terug lopen tot fl 24,00 per maand. Ook het allooi van de heren was niet altijd van het wenselijke niveau, naarmate de tijd vorderde. Als je maar kon lezen en een beetje praten dan haalde je het examen wel. Reden genoeg voor een soldaat of matroos met een beetje kennis om ook op een makkelijk baantje te azen. Dat het niet vloeken, drinken en vechten dan soms niet helemaal lukte, ach…
Tot op dit moment ( mei 2021 ) heeft mijn onderzoek de naam van elf Gorinchemse ziekentroosters opgeleverd, een uit de zeventiende eeuw ,10 uit de achttiende eeuw.
Samenvattend is de voorlopige conclusie:
11 mannen maken samen 21 reizen waarvan 18 als ziekentrooster.
6 mannen overleden in Azië, 1 man overleed op Kaap de Goede Hoop, 4 mannen overleden elders. 10 keer kwam men terug naar Nederland
2 ziekentroosters overleden na 2 jaar in Indië
1 ziekentrooster overleed na 4 jaar in Indië
1 ziekentrooster overleed na 9 jaar in Indië
1 ziekentrooster overleed na 14 jaar Indië
1 ziekentrooster overleed na 20 jaar in Kaap de Goede Hoop
1 ziekentrooster overleed na 25 jaar in Indië
Tijdens de 15 reizen waren er:
8 maandbrieven
7 schuldbrieven
3 testamenten.
Zie voor hun afzonderlijke verhalen onder de kop "Gorinchem en de VOC"
Copyright: V.C. Wikaart-Derkzen, mei 2021