Op 4 april 1752 staat de twaalfjarige Pieter Koutenberg, waarschijnlijk met een steen in zijn maag, in de Molenstraat in Gorinchem voor de deur van het weeshuis Matthijs – Marijke waar hij in opgenomen zal worden. In een foliant wordt boven aan de pagina met zwierige letters zijn naam genoteerd, de namen van zijn ouders en zijn leeftijd. ‘Dertien’ vult de klerk per ongeluk in. De eerste twee kinderen van Johan Koutenberg en Jenneke de Groot, Cornelia en Vincent zijn geboren in Gorinchem maar Pieter, Johan en Johanna werden geboren in Bergen op Zoom waar hun vader op dat moment in garnizoen lag. Dat hij toch in Gorinchem in het weeshuis opgenomen werd, had hij te danken aan het gegeven dat zijn moeder daar vandaan kwam. Zijn ouders waren in 1733 in Gorinchem getrouwd. Hier hadden ze ook de familie van zijn moeders kant wonen. Hoe groot de verandering voor een ouderloze twaalf jarige puber geweest moet zijn, kunnen we alleen maar raden.
Krap twee en half jaar later staat er weer een afscheid voor de deur. Vincent, ondertussen bijna 19 jaar, heeft gesolliciteerd bij de VOC en is aangenomen als commandeur der soldaten. Hij lijkt het soldatenbloed van zijn vader geërfd te hebben die als korporaal had gediend. Maar liefst twintig jongens vertrokken in 1754 uit Gorinchem op weg naar de Oost, waarvan tien voor de kamer Zeeland. Voor zes jongens werd het een afscheid voor altijd. Ook voor Vincent. Samen met stadsgenoot Adolf Kramers monsterde Vincent aan op de Oostkapelle waarvan Adriaan Bertrand de schipper was. Ze waren 2 van de 264 opvarenden. Het schip verliet Goeree op 19 november 1754 en arriveerde in Batavia op 20 juli 1755 waar 210 mannen, waaronder Vincent, ontscheepten. Onderweg waren 56 mannen overleden.
Pieter zit nog in het weeshuis. Er is heel weinig archiefmateriaal overgebleven uit de achttiende eeuw waardoor het niet echt mogelijk is om een beeld te krijgen van het leven binnen die muren. In de periode 1739-1796 worden 204 kinderen opgenomen waarvan 100 jongens en 104 meisjes. Een stuk of tien kinderen zien kans om weg te lopen. Jongens blijven tot hun achttiende en meisjes tot ze twintig zijn. Een aantal kinderen blijft ook als volwassene in het huis wonen in ruil voor allerlei klusjes. De jongens leren allemaal een beroep en uit de beperkte stukken blijkt dat actief gezocht werd naar een goede werkplek voor hen. Jongens die naar de Admiraliteit (marine) wilden of als soldaat het leger wilden gaan dienen, werden gewaarschuwd voor het gevaar dat ze liepen te sneuvelen.
Pieter gaf de weesmeesters in september 1757 te kennen dat hij graag naar de VOC wilde gaan. De burgermeesters van Gorinchem werden door de weesmeesters ingelicht en verzocht te schijven naar de bewindhebbers van de kamer Zeeland om te kijken of ze een goede betrekking aan konden bieden voor Pieter. Al op 3 oktober konden verdere afspraken gemaakt worden nadat de bewindhebbers vanuit Middelburg hadden laten weten dat hij mee kon op het schip Zuid Beveland. Zo maakte men een akte op waarin Pieter toestemming gaf aan de VOC om van het salaris dat hij zou gaan verdienen (fl 7,00 per maand) tachtig gulden uit te betalen aan het weeshuis. Daarnaast onderschrijven de weesmeesters dat hij bewoner blijft van het weeshuis en hij na terugkomst vanzelfsprekend een dak boven zijn hoofd heeft. De weesvader en moeder krijgen het er maar druk mee. Er is van alles nodig aan kleding, schoenen, slaapgerei en genotsmiddelen zoals tabak en pijpen, een vaatje jenever. Maar ook aan praktische zaken, kammen, een naaidoosje, papier met schrijfgerei en zegellak, eet- en drinkgerei wordt gedacht. Suiker, peperkoek en kaas voor de inwendige mens en een degelijke kist om alles mee te nemen. Waarschijnlijk werd bij de afscheidstoespraak met een plechtig gebaar het bijbeltje overhandigd. Al met al had het weeshuis de tachtig gulden die hen toegezegd was dubbel en dwars uitgegeven aan het uitzet voor Pieter. Alles moet op een holletje gebeuren want op 18 oktober zeilt de Zuid Beveland uit.
De Zuid Beveland is een groot en nieuw schip van 1100 ton. Schipper Hendrik Booms stuurt het met strakke hand naar het zuiden. Al op 5 januari 1758 arriveert het op Kaap de Goede Hoop en op 5 mei 1758 meert het aan in Batavia. Een gunstig verloop is prettig maar niet goed voor de portemonnee. Zeven maanden à fl 7,00 levert maar fl 49,00 op. Niet iets waar je rijk van wordt. Op 31 oktober 1758 monstert Pieter weer aan in Batavia aan boord van de Sloterdijk. Net iets groter dan de Zuid Beveland en ook een snel schip. Op 29 juni 1759 staat hij weer op de kade in Texel. Een paar dagen later is hij terug in het weeshuis aan de Molenstraat.
Zo ongeveer het eerste dat Pieter regelde in het weeshuis is het verzoek om weer een reis te mogen gaan maken. De brief van de weesmeester gaat weer de zelfde weg naar de burgemeesters. Deze hebben even wat anders te doen want het verzoek blijft ruim een maand liggen voordat ze 27 augustus 1759 weer een brief sturen naar de kamer Zeeland. Ze zouden graag zien dat de bewindhebbers met een betere positie dan matroos komen zoals konstabelmaat of korporaal. Ook nu weer een positieve beslissing van de bewindhebbers maar dan wel in de gewone lage rang van matroos. Ook nu weer een uitzet dat in korte tijd geregeld moet worden en ook nu weer grote kosten daarvoor. Samen met de reiskosten voor marktschipper Jan Havelaar naar Middelburg staat er onder de streep een bedrag van fl 108,00. En ook nu weer belooft Pieter het terug te betalen via zijn salaris.
Op 21 september 1759 krijgt de Duijnenburg zijn afscheid op de rede van Rammekes aan de machtige Westerschelde. Het lijkt een herhaling van zetten. Ruim acht maanden later, op 1 juni 1760 stond Pieter weer op de kade van Batavia en ook nu ging hij weer zo snel mogelijk terug. Dit maal met de Rademacher voor de kamer Zeeland die aankwam op 14 juni 1761. Hij kwam terug als een ervaren zeeman en dat verzilvert hij door op 12 december van het zelfde jaar aan te monsteren op de Kronenburg als kwartiermeester. Pieter, inmiddels 22 jaar, vertrok voor de derde keer in krap 4 jaar en verdiende nu fl 14,00 per maand.
Op 26 juli 1762 komt de Kronenburg aan in Batavia. Met de gezondheid van Pieter gaat het niet goed want hij moet in het ziekenhuis opgenomen worden. Als hij weer opgeknapt is, gaat hij in december 1762 aan boord van het schip Leiden en vaart hierop mee tot hij in juni 1764 geplaatst wordt op Banda Neira. Zou hij geweten hebben dat zijn oudere broer Vincent hier ook gevestigd was? Er is helaas geen sprake van een feestelijke verbroedering. Vincent werd eind februari 1763 voor een missie naar de zuid oostelijke eilanden (waarschijnlijk de Kei-eilanden) gezonden en kwam daarbij op 6 maart 1763 op Arouw om het leven. Hij had dat misschien voorvoelt want hij begint zijn testament met “staende eerst dags op mijn vertreck als commisiand na de Z:Oostelijke Eijlanden, de welke overdenkende de broosheijd van ’s menschenleven hier op aard”. Er restte niets anders dan de verhalen over Vincent en die zullen er genoeg geweest zijn. Vincent was opgeklommen tot boekhouder en redelijk welgesteld geworden. Een aantal van zijn vrienden had hij bij testament zijn gouden sieraden toebedeeld met al dan niet een som geld en één van hen had zijn slaaf Ido van Timor gekregen. Zijn beide broers kregen al zijn verdiende salaris dat in Nederland betaalbaar werd gesteld in gezamenlijkheid. Johannes eist daarvan zijn deel op op 23 december 1765. Al met al bezat hij meer dan 3000 guldens van 48 stuivers (fl 7200,00 omgerekend naar Hollandse guldens)
Pieter wordt op Banda te werk gesteld als boekhouder. Nu hij een betrekking heeft op het vaste land komt misschien ook de behoefte naar een meer vast bestaan naar boven. Hij komt weer in aanraking met het vrouwelijk geslacht en met één jongedame in het bijzonder. Petronella Cornelia Leunisse, dochter van de overleden Luitenant Leendert Leunisse, afkomstig uit Sluijs in Vlaanderen en zijn vrouw Rachel Gillis die in 1704 geboren werd in Banda Neyra, liet zijn hart sneller kloppen en dat mondde uit in een huwelijk. Pieter kent zijn verantwoordelijkheden. Als hij zou komen te overlijden zonder een testament op te maken dan is zijn hele nalatenschap, zonder enige uitzondering, voor het weeshuis in Gorinchem. Dat is een standaard voorwaarde voor het opnemen van de kinderen in het tehuis. Pas als hij kinderen zou hebben vervalt die aanspraak. Er bestaat dus een risico dat als hij komt te overlijden zonder nageslacht, zijn vrouw met lege handen achterblijft. Het is dus niet verwonderlijk dat zij, als ze samen ziek en zwak worden, in begin 1770 een testament opmaken. Ze vermaken:
- 2 ducatons van 78 stuivers aan de diaconie armen
- - Voor hun eventuele kinderen een bedrag van fl 400,00 van 48 stuivers dat onder de langstlevende ouder moet blijven tot hun mondige jaren
- Voor haar moeder Rachel Gilles weduwe van luitenant militair Leendert Leunis fl 80,00 van 48 stuivers.
-- Haar broer assistent Leonardus Philipus Leunisse fl 25,00 van 48 stuivers
- Haar zuster Susanna Maria Leunisse wed. van vaandrig Jan Christiaan Hendel fl 30,00 van 48 stuivers
- Haar halve broeder Johannes Steenrots burger alhier fl 20,00 van 48 stuivers (perkenier op Wayer)
- Tot universeel erfgenamen benoemden zij elkaar.
Gelukkig is het nog niet nodig. Ze knappen beiden weer op en krijgen een kind. In 1773 wordt Pieter overgeplaatst naar Kisar, een klein eilandje vlak voor Timor waar door de VOC groot belang gehecht wordt aan een goede relatie met de plaatselijke machthebbers. Pieter is daar de hoogste in rang. Op het moment dat het jaarlijkse personeelsoverzicht gemaakt wordt, vaart hij op de Chialoup “de Rogh” als boekhouder en resident met een salaris van fl 30,00 per maand. Helaas zit een lang en gelukkig leven er niet in. Op de dienststaat van Pieter wordt als einde dienstverband 19 april 1774 ingevoerd. Het is de datum van zijn overlijden, nog geen 35 jaar oud. Bronnen die niet makkelijk te controleren zijn, schrijven over Pieters aanwezigheid in Kisar in 1775 en 1777. Wat er van zijn vrouw en kind(eren) geworden is, is vooralsnog niet met zekerheid te zeggen. Toch hebben de families Koutenberg en Leunissen een breed spoor achtergelaten als perkeniers op Ay. Evert en Carel Koutenberg zijn rond 1800 perkenier (nootmuskaatplantagehouder) op het perk Weltevreden en Pieters schoonfamilie Leunisse op het perk Matalengko. Tot midden van de negentiende eeuw worden op de Banda-eilanden kinderen geboren met deze achternamen. In het boek “Reis naar het oostelijke deel van den Indische Archipel, in het jaar 1821” schrijft de auteur: “Het strand van het eiland Ai is rotsachtig en bestaat uit blokken koraalsteen. Het noordwesterstrand waar wij landden, doet zich zeer gunstig voor door eene rij van fraaije witte huizen, die er langs staan. Wij namen onze intrek bij den heer Koutenberg, den meest vermogenden perkenier van het eiland. Buiten hem zijn er nog vijf andere, waaronder de zoon van dien heer.” En: “Daar het geheele eiland bijna één notenbosch is, zoo levert het nauwelijks iets anders en dus ook geen levensmiddelen voor de bewoners op. Evenwel had de heer Koutenberg nog een stuk of dertig of veertig stuks vee, dat vrij zwaar was en genoegzame melk opleverde om zelfs van tijd tot tijd boter van te maken.” In de regeringsalmanak van 1855 komt op Banda nog voor P.A.W.R. Koutenberg als opzichter van Ay en Eerste Luitenant van de schutterij. In 1857 ging hij met pensioen wegens hoge ouderdom.
Op het kleine eilandje Poeloe Ay ligt tot op de dag van vandaag het graf van Pieters schoonmoeder. De steen zegt: “Hier onder rust in den Heere out van dagen en sat van ouderdom de eersame juff1' Rachel Gilles, weduwe van den lieutenant militair Leenders Leunissen, gebooren te Banda Neyra den 17 Mey A° 1704 en overleden te Banda Poelo Ay den 8 Februarij A° 1785, oudt tagentig jaaren agt maanden en een en twintig dagen “.
Genealogische informatie:
Johannes ( Bartram Arnoud) Koutenberg weduwnaar. corporaal in de comp. van Majoor D’Armandt in het regiment van dhr Coll. De St. Amant in garnizoen in Gorinchem ging op 17-2-1733 in ondertrouw en trouwde 1 maart te Gorinchem met Jenneke de Groot, gedoopt 12-10-1715 in Gorinchem, dochter van Wouter de Groot en Cornelia Smits, wonende alhier. Op 24.8.1739 in Bergen op Zoom machtigde Johannes Koutenberg als sergeant in het regiment van Capt. Van der Horst, Francina de Groot hvr. Lambertus de Wit om de fl 100,00 te incasseren bij Metje Quintingh weduwe van Willem de Groot die hij hen geleend had. In 1748 wordt, in de Nederlandsche Jaerboeken, de bevordering gepubliceerd van Jan Bertram Arnout Koutenberg als vendrig in het regiment in de compagnie van de heer Generaal Pretorius
Kinderen:
Cornelia gedoopt 12.2.1734 Gorinchem doopgetuige. Francina de Groot
Vincent gedoopt 6.1.1736 Gorinchem doopgetuige Francina de Groot, overleden Banda
Johannes gedoopt 15.12.1737 Bergen op Zoom doopgetuigen Wilhelm de Groot en Maytie Quinting
Pieter gedoopt 29.11.1739 Bergen op Zoom doopgetuigen Balthazar Johan van der Horst en Fransina de Groot overleden Banda
Johanna Wilhelmina Kouterbergh gedoopt 28-1-1742 Bergen op Zoom doopgetuigen Balthazar van der Horst en Fransina de Groot
Bronnen:
Regionaal Archief Gorinchem, Oud Archief 001 inventarisnr.287 112 inventarisnr 1, 2, 595, ONA 4224, DTB gegevens
West Brabants Archief DTB Bergen op Zoom. ONA 520
Nationaal Archief Den Haag. Archief 1.04.02. 3764, 6870, 11677,13075, 13095, 13106, 13120.
Reinwardt, C.G.C.; Reis naar het oostelijke deel van den Indischen Archipel, in het jaar 1821.
Almanak van Nederlandsch-Indië voor het jaar 1769
Naamboekje van den wel.ed. heeren der Hooge Indische Regering
De Koerier, d.d. 5.8.1927
Websites: Maluku Historia,
https://archive.org/stream/tijdschriftvoor02indogoog/tijdschriftvoor02indogoog_djvu.txt
http://www.asiantextilestudies.com/kisarisland.html
https://langkahkakikecilku.wordpress.com/2019/07/24/dentang-kejayaan-masa-lalu-di-pulau-ay/
www.delpher.nl
Copyright: Valentine Wikaart -Derkzen, juli 2020, aangevuld februari 2022