Op onze zolder staan inmiddels meerdere grote kartonnen dozen helemaal gevuld met ansichtkaarten. Kerstwensen, verjaardagswensen, vakantiegroeten, felicitaties voor behaalde diploma’s of nieuwe huizen, kaartjes om een nieuwtje te vertellen of gewoon voor zo maar. In een kleinere doos die wat apart staat zitten de kaarten die ik meekreeg van thuis toen ik trouwde. Hierin zitten de wensen die aan mijn ouders werden gestuurd naar aanleiding van mijn geboorte en de kaarten die aan mij werden gezonden door mijn grootouders en overgrootouders, (oud)ooms en (oud)tantes, achterneefjes en achternichtjes en vriendinnetjes naar aanleiding van allerlei gebeurtenissen.
Een hele enkele keer gaat die doos open en worden ze met weemoed bekeken. Mijn overgrootouders zijn al lang dood, zo ook mijn grootouders en bijna al mijn oudooms en oudtantes. Van mijn achterneven en nichten zijn de meeste uit beeld verdwenen, een enkeling zal ik nog wel zien op de begrafenis van de nog resterende oudoom en oudtante. De meeste zijn ook niet op hun geboortegrond gebleven maar zijn uitgezwermd over heel Nederland en ver daar buiten. Mede daardoor verdwijnen ze ook langzaam uit mijn leven en verworden tot herinnering in een stoffige oude schoenendoos.
Als mijn kinderen later deze doos tegenkomen zullen ze hem misschien vluchtig doorkijken en bij de stapel oude rommel zetten. Voor hen hebben de meeste namen uit de doos geen gezicht, geen stem, geen herinnering, geen emotie. Misschien moet ik er de stapel brieven bij leggen die hun vader aan mij heeft geschreven toen wij, pas getrouwd, door militaire dienst uit een werden gehaald. Die bewaart een van hen misschien wel graag en dan gaan al die andere brieven en kaarten uit het verleden van zelf mee. Oude rommel van moeder.
Stiekem hoop ik erop dat ook zij de doos op hun zolder vergeten en mijn kleinkinderen, maar liever nog mijn achterkleinkinderen deze doos tegen komen. De inhoud van de doos is dan makkelijk 100 jaar of ouder, dus antiek, en deze kaarten en brieven uit het verleden worden dan weer gewaardeerd en als een waardevol bezit beschouwd net zo als ik nu de brieven koester die door mijn voorouders in vorige eeuwen zijn geschreven en bij toeval bewaard zijn gebleven.
Het is mij niet bekend of er veel brieven uit het Werkendamse verleden bewaard zijn gebleven. Heeft iemand nog brieven uit de vorige eeuw waarin een verslag gedaan wordt van het dagelijks leven van de familie van toen? Waarin vertelt wordt hoe het met de baby gaat en welke oom en tante op koffievisite zijn geweest, waar het schip ligt of hoe het zit met de opbrengst van de vis? Slechts een hele enkele is mij bekend zoals een verslag dat Hubert Ottevanger zijn ouders zond.
Hubert Ottevanger was flankeur bij de 5e afdeling der Infanterie tijdens de oorlog met België in 1830/1831. Hij was geboren in 1808 te Sleeuwijk en moest in 1827 in dienst. Niets wees er toen op dat hij daadwerkelijk bij oorlogshandelingen betrokken zou raken. Maar helaas. Hij stuurde zijn ouders een verslag van wat hij meemaakte op de veldtocht naar België in de maand augustus. Omdat hij met potlood heeft geschreven zijn delen van de brief niet te lezen.
“ 5 aug. Vandaar weder opgerukt naar Vosselaar, een mooi dorpje, doch niet groot, en zijn toen een groot eind wegs door het bouwland getrokken, vervolgens over de Heij tot dat wij kwamen aan twee gehuchten van Turnhout-vierdijk en Zeverdonk, ook overal nog goed bouwland en zijn toen te Chasterlee (nb Kasterlee) aan gekomen een dorp het welk tamelijk groot en schoon is. En kwamen toen op een gehucht van dat dorp welk Houtem werd genaamd alwaar wij toen dien avond zijn gebleven. Hier was alles geplunderd en de meeste menschen de huizen verlaten. Deze plundering was geschied door de troepen van den Prins van Saxen Weimar omdat hij daar pieken van de landstorm in een huis had gevonden.
6.aug. ’s Avonds om 7 uren van daar vertrokken naar Geel, een groot schoon dorp alwaar wij buiten het dorp, op het bouwland op het barak zijn gebleven.
7. aug. Van het barak opgerukt en zijn toen eerst gekomen aan het dorp Oosterlooy en hebben het dorp Landhout lings van ons laten leggen. Nadat wij nog een weinig over de heij hadden gegaan kwamen wij te Vheerle een groot doch oud vervallen dorp. Van daar af door een bosch gegaan zijnde kwamen wij te Everbode een groot oud klooster of Abdij. Dit klooster was met hooge muren omgeven van 30 a 35 voeten hoog was van een groote kerk en toren voorzien doch alles oud en vervallen. De groote van het zelve schat ik op 5 bunders land. Dit klooster wat zelf aan de oostzijde, alwaar de kerk en de toren staan, op eene hoogte gebouwd werd, was van verre (sichtbaar) het welk een schoon gezigt opleverde want aan de noordzijde heeft men goede weilanden met overvloed van gras en schone beesten terwijl men aan den zuijdelijken kant tegen de duimen zeer goed koren zag staan.” De interesse van Hubert gaat vooral uit naar de staat van de landbouw, er werd ook duidelijk nog niet gevochten. Pas op 12 augustus komt de vijand weer ter sprake “het welk wij een wijnig doorgetrokken zijnde den vijand wederstand bood alwaar het Eerste battaillon Jagers aan het vuren geraakte en zijn daarvan den vijandelijke kant veele gesneuveld en gekwetst, doch van onze zijde zoo men zegt maar 2 doode en 12 geblesseerde hetwelk men meer toeschreef aan den zware mars die er plaats had om rede dat de vijanden zich schuil konden houden in het koren” Daar mee was het gevecht voor die dag nog niet voorbij want men raakte in een tweede gevecht verwikkeld “weldra kregen zij de volle nederlaag. Nadat de lanciers eene enkele sjarser op hadden gemaakt hebben wij 110 krijgsgevangenen en het getal der dooden was niet te noemen want het lag helemaal vol, daar waar slechts van onze zijde den dood van een fourier en eene lancier te betreuren hadden” De soldaten kregen een dag rust alvorens zij zich op de 14e begonnen terug te trekken. Op 15 augustus marcheerden men naar Diest en Tessenderloo alwaar op de 16e een ristdag werd gehouden. 17 augustus ging de tocht via Meerhout en Geel naar Mol en op 18 augustus trok men weer door Oud Turnhout en Zeverdonk. Hubert schrijft over Turnhout “wij zijn toen door de stad Turnhout getrokken. Deze plaats ging mijn verwondering te boven van groote en schoonheid” Uiteindelijk kwam Hubert via Poppel op 20 augustus aan in Hilvarenbeek op “den Brabandschen bodem” aan.
Zo hadden zij in 18 dagen lopen met volle bepakking en het leveren van twee gevechten een afstand afgelegd van ongeveer 180 kilometer.
Het feit dat een dergelijk brief bewaard is gebleven is voor vele instanties van belang. Mensen die onderzoek doen naar de 10daagse Veldslag ( is het U opgevallen dat Hubert al 18 dagen beschrijft) maar ook voor de huidige bewoners van die streek kan het een inzicht geven van de staat waarin het gebied zich verkeerde. Voor de nazaten van Hubert is een dergelijk verslag ook boeiend. Een voorvader met een verhaal. Over het leven van gewone mensen is helaas ter weinig terug te vinden. Alledaagse dingen vond met niet de moeite waard om op te schrijven en veel gebruiken waren zo vanzelfsprekend dat men er niet verder bij nadacht. Ook wij bewaren de dingen die niet gewoon zijn. Dingen die we elke dag doen zoals wakker worden, kopje koffie drinken, in de file staan, koken en ’s avonds op de bank T.V. kijken worden niet vastgelegd voor later. Daarom werd een aantal jaren geleden een project gestart “ Brieven aan de Toekomst”. Iedereen in Nederland werd gevraagd om voor één keer zijn of haar dag te beschrijven over de gewone dagelijkse dingen met veel details en gevoelens. Misschien dat ik ook maar eens een brief aan de toekomst moet schrijven en deze moet stoppen in die schoenendoos bij mijn kaarten en brieven uit het verleden. Als ik wat van die herinneringen aan ooms en tantes, neefjes en nichtjes, groot- en overgrootouders opschrijf lijken ze misschien wat minder stoffig.