Cochin of Kochi, zoals het vandaag de dag genoemd wordt, is een grote stad in de deelstaat Kerala, gelegen aan de oostkust van India. Van 1663 tot 1795 was het een hoofdcomptoir van de VOC nadat het op de Portugezen veroverd werd door Rijckloff van Goens. Cochin had zowel een militaire als handelsfunctie met een groot fort en een factorij. Het werd de belangrijkste stad voor de VOC langs de kust van Malabar. Het werd ook de zetel voor de gouverneur van Malabar. Belangrijk was de handel in peper, rijst en slaven. Cochin werd als laatste VOC-bezitting aan de Malabarkust in 1795 (op grond van de Kew Letters door de naar Engeland gevluchte stadhouder Willem V, tijdelijk overgedragen aan de Engelsen om te voorkomen dat hun gezamenlijke vijand Frankrijk het zou bezetten. Uiteindelijk ging de VOC failliet en werd Cochin bezet door de Engelse East India Company en verviel per 1 maart 1825 vanwege het Tractaat van Londen (1824) definitief aan de Britten. De achtergebleven personeelsleden van de VOC probeerden met passerende schepen naar Batavia te komen dat nog onder Nederlands gezag stond. Voor een deel van de VOCers was het achterlaten van hun bezittingen geen optie. Veelal waren zij inmiddels ook verwant aan lokale bewoners die nog deels van Europese afkomst waren. Voor hen bleven onder anderen de rechtspraak, familierecht en de zorg voor de wezen via de weeskamer zoals onder de VOC gehandhaafd. Door het uitblijven van hun tegoeden bij de VOC in Nederland werden de financiële problemen steeds groter en viel de gemeenschap steeds verder uit elkaar.
Binnen de fortificatie van Cochin is nog steeds de Hollandse begraafplaats te vinden. Naast personeelsleden van de VOC en hun gezinsleden liggen hier ook Engelsen begraven. De begraafplaats is recent gerestaureerd met subsidie van Nederland. Om het verhaal te kunnen blijven vertellen zijn bij diverse graven en grafstenen in de kerk biografieën geschreven van de overledenen.